Bron: DE GIDS, J., De Hondenwereld. Het blad voor de rashondenliefhebber, 54/3, 1999, 164-171.
Bewerking: Kennel du Champ d'Ours, Pyrenese berghonden - Akkerstraat 15, 8730 Beernem, Belgium
                    www.pyreneseberghond.be - (0032) (0)50 79 25 95 / (0032) (0)499 72 48 79

De herkenning van de grote witte herdershondenrassen leidt niet alleen onder de niet-rashondenkenners tot wanhoop, ook doorwinterde kynologen hebben het er vaak moeilijk mee.

Zijn er in uiterlijk tussen deze rassen nog wel een paar kleine verschillen aan te geven, in werk komen ze elkaar zeer nabij. Het waren geen herdershonden zoals wij die meestal voor ogen hebben. De meeste van onze herdershonden zijn schepershonden.

Ze hoeden het vee samen met een herder, daarbij voorkomend dat de consumptiegewassen voor ander vee en de mens in de magen van de schapen verdwijnen. Daarnaast zijn er drijvers, deze drijven het vee ook weer samen met de herder van de ene plaats naar de andere en er zijn de bewakers van het erf.

In de vaak veel ruigere gebergten had men honden met andere kwaliteiten nodig. Forse wachters, bewakers van de kudde, die zorgden dat wolven, beren en rovers op twee benen geen kans kregen. De Pyreneese berghond volgde de herder met zijn kleine Berger des Pyrénées, die de kudde hoedde, en kwam vooral in de nacht, wanneer kudde, herder en herdertje rustten, bij onraad in actie.

De Maremma bewaakte zowel op de vlakte als in de bergen de kuddes schapen, runderen en paarden.

De Hongaarse Kuvasz was een hond die eerst toch een zekere status betekende voor zijn eigenaar en was dus in handen van de heersende klasse. Pas later kwam hij als bewaker van de kudde in dienst van de eenvoudigere boeren. De Slovenký Cuvac bewaakte de kudden in de woeste bosgebieden van de zich uitstrekkende uitlopers van het Tatragebergte. Het noordelijke deel van dit laatste gebergte is de plaats waar de Goralen wonen. Een bergvolk dat hun witte Polski Owcarek Podhalanski gebruikte voor hetzelfde werk.

Het karakter van de witte rassen lijkt erg op elkaar. Vaak werd er verwacht dat zij alleen zouden werken. Het zijn dan ook onafhankelijke honden, die met een goede baas weliswaar een goede band kunnen opbouwen, maar ze zijn nooit slaafs. Het zijn geen allemansvrienden. Het beschermen van kudde, huis en haard zit hen in het bloed. Het blijft gissen waarom er nu juist zoveel witte honden zijn en waren onder de bewakers van de kudden van Europa. De meest gangbare verklaring is de mate van herkenning, wanneer de herder zijn hond te hulp moet komen op moment dat deze in gevecht is met een beer, wolf of lynx: het wit onderscheidt hem in dat geval van de meestal anderskleurige vacht van het wilde dier.



Cane da pastore Maremmana-Abruzzese

De cane da pastore Maremmano-Abruzzese (CPMA) is van de zogenaamd "vijf witte" (de Chien des Pyrénées, de CPMA, de Kuvasz, de Slovenký Cuvac en de Polski Owcarek Podhalanski) de enige die volgens de standaard aan de oren gecoupeerde honden toelaat. Wel moet het om werkhonden gaan. Een ander opvallend verschil is de oogkleur. Bij de meeste rassen moet die donkerbruin zijn, maar bij de CPMA van oker tot kastanjebruin. Het hoofd moet doen denken aan een witte beer.

In tegenstelling tot de andere rassen mag de staart ook in actie niet hoger gedragen worden dan de ruglijn.

Volgens de rasgeschiedenis zijn ze waarschijnlijk in Italië gekomen met de handelsvloot van de Feniciërs, een handelsvolk uit het oostelijk Middellands Zeegebied. Tevens worden de Grieken genoemd. Andere opties zijn dat ze met de Romeinse legers uit Azië zijn meegekomen of via de veehandel tussen Hongarije en Italië. Columella beschreef hem echter al in de eerste eeuw na Christus.

De schapen verbleven in de winter op de grazige weiden van Lazio, Toscane en Puglie, terwijl ze in de zomer verweid werden naar de koelere groene bergen van Abruzzo en Sibillini. Het ras ontleent de naam aan een deel van de Apenijnen, dat zuidoostelijk ligt van Rome, Abruzzo en het lager gelegen Maremma-gebied dat ten noorden van Rome aan de Apenijnen grenst. In de beide gebieden kwamen aan elkaar verwante grote rassen voor die zo weinig van elkaar verschilden dat de Italiaanse kynologie besloten heeft om ze tot één ras samen te smelten. Dat gebeurde in 1958. Professor Solare schreef de standaard. Opvallend is dat de standaard voor werkhonden een gecoupeerd oor toelaat. Nog steeds worden er honden zonder stamboom toegelaten in het stamboek, omdat er nog regelmatig gefokt wordt met werkhonden, waarvan de eigenaren het belang van registratie niet inzien. Het is per slot van rekening een werkdier.

Niet alleen daar, maar ook in de Verenigde Staten en Australië wordt hij als werkhond zeer gewaardeerd. In de Verenigde Staten zijn er sinds 1970 Maremma's geïmporteerd om kudden schapen succesvol te beschermen tegen aanvallen van coyotes. In Engeland is hij geen zeldzame verschijning op de show. Ook in Nederland is er een behoorlijke populatie.

 

Pyreneese Berghond

Patou, de berghond, die door de Engelsen Lord in white fur genoemd werd, trok net als sommige andere witte herdershonden de aandacht van de adel. Er zijn dan ook verschillende anekdotes over edelen, die beschermd werden, gered zijn en dergelijke door hun dappere Pyreneese berghond. Al vroeg waren er door de contacten tussen de Franse en de Britse adel ook berghonden te vinden aan het Britse hof. Het gevolg was dat er al vrij lang berghonden in Engeland gefokt werden, waardoor er op de vroege Engelse hondenshows al berghonden werden ingeschreven.

De Pyreneese berghond is het enige ras van de vijf witte, die verplicht dubbele Hubertus- of wolfsklauwen moet hebben. Dat zijn twee van elkaar gescheiden extra tenen aan de beide achterbenen. Een eigenaardigheid die vele Franse herdershonden met hem gemeen hebben, maar in tegenstelling tot wat wel beweerd wordt zijn het niet alleen de Franse herders die een dergelijke rariteit aan hun honden graag zagen. Ook in Spanje zijn er meerdere rassen waarbij Hubertusklauwen gewenst zijn. Een Noors jachthondje, de Lundehund, moet zelfs dubbele wolfsklauwen hebben aan alle vier de benen. Deze veelheid treedt ook bij de berghond wel eens op. Door sommige liefhebbers in Frankrijk wordt dit als een plus beschouwd. Bij de andere vier rassen, hier vermeld, is het een fout of zijn ze tenminste niet gewenst. Een berghond is er dus altijd tussenuit te halen. Alleen daarom: leve de Hubertusklauw.

De schedelvorm van de Chien des Pyrénées is specifiek voor het ras, maar om ze te herkennen is het wel nodig dat men zich wat langer in de verschillen tussen de verschillende witte rassen verdiept.

De Pyrenese berghond, met zijn beerachtige uitstraling ook wel Chien de Montagne des Pyrénées genoemd, is qua maat en gewicht het grootste ras en is over de wereld ook het meest verbreid. Over de oorsprong is niet veel bekend. Vermoedens en theoriëen zijn er evenwel voldoende, want zowel door handelscontacten over de Middellandse Zee als contacten over land via schapenhandel met het oosten of anderzins, zouden de stamouders van de witte van de Pyreneeën daar gekomen kunnen zijn . Het staat in elk geval vast dat de grote witte van de Pyreneeën daar al eeuwen werkt.

 

Kuvasz

Over de Kuvasz is heel veel geschreven. De uitspraak van zijn naam is overigens 'koewas', niet 'koevasj'. Na de Pyrenese berghond is het in onze streken zeker de meest bekende van het vijftal. Hoewel het opvallend is dat er de laatste tijd meer Tatrahonden in het stamboek worden ingeschreven en het feit dat ze op de shows ook meer te zien zijn. Alle grote witte honden zijn gebruikt onder dezelfde harde weersomstandigheden, zodat er aan de honden ongeveer gelijke eisen worden gesteld.

Behalve de volkeren die in de 1ste eeuwen van onze jaartelling in Centraal-Europa binnentrokken, volkeren met wortels die ver achter de Kaukasus lagen, zijn het de Magyaren, de Hongaren, zelf geweest die aan het eind van de negende eeuw na Christus daar zijn neergestreken. .

Later in de dertiende eeuw zijn daar nog de Kumanen, een Turks volk, op gevolgd. Zij allen brachten met hun vee honden mee, die van invloed geweest zijn op het huidige hondenbestand. De Hongaarse heersende klasse was zeker gecharmeerd door deze indrukwekkende hond. De verhalen dat één van de meest vooraanstaande koningen van Hongarije, Mathias I (1458-1490), de Kuvasz gehouden heeft, wordt in de kynologie graag levend gehouden. In elk geval is zo'n grote witte een vorstelijk cadeau. Dat hij ook voor de jacht werd gebruikt is minder bekend, maar van andere grote herdershonden is wel bekend dat zij voor de jacht op zwart wild (wilde zwijnen) gebruikt zijn.

De Kuvasz is groter dan zijn neven uit Hongarije en Polen. Het hoofd is zeer adellijk en typisch. Sierlijker, meer gestrekt dan alle andere. De rastypische golvende vacht laat wervelingen in het haar zien, die veroorzaakt worden door vele kruinen. De kammen die daardoor ontstaan, lijken op afgesneden golven. De leisteenkleurige huid is een opvallend kenmerk. De staart is iets opgebogen , maar toont beslist geen krul.  De oren staan aan de bovenkant iets af.

 

Slovenskı Cuvac

Over de Cuvac, uit te spreken als 'sjoevatsj', vermeldt de Slovaakse kennelclub een totaal afwijkende herkomst dan bij de meest witte rassen vermoed wordt. De hond zou volgens vergelijkend wetenschappelijk onderzoek van skeletten van huidige honden en die uit het verleden, verwant zijn aan de witte poolhonden. De Goten en de bewoners van Pommeren zouden in de eerste eeuw na Christus vee vanuit het zuiden van Zweden naar de zuidelijker gedeelten van Europa gedreven hebben. De beleidende honden en de Pommerse herdershonden zouden volgens deze opvatting aan de wieg van de Cuvac gestaan hebben.

Aan het begin van de eeuw zijn veel honden naar Polen en Duitsland geëxporteerd. Uit het restant heeft Professor Antonin Hruza honden geselecteerd en begon met fokken van de Tatra Cuvac, die men later de Slovenský Cuvac is gaan noemen. Het eerste nest werd in 1929 in het stamboek opgenomen. Vier jaar later werd er een rasvereniging opgericht. Hruza schreef al in 1947 een rasmonografie over de Slowaakse herdershond. De internationale erkenning door de FCI kwam pas in 1965. Sinds 1994 bestaat er zelfs een internationale federatie van Cuvacclubs. Er zijn grote overeenkomsten van de Kuvasz en nog meer met de Tartrahond. Ondanks het voorgaande verhaal is dat niet vreemd. De populaties leven betrekkelijk dicht naast elkaar en ook qua werk verschillen ze niet veel.

 

De minimummaat van de Cuvac maakt dat hij het kleinst mag zijn van deze rassen. Hoewel de standaard niets zegt over het gewicht, geven sommige publicaties toch een een aanwijzing, waardoor dit ras, samen met de Kuvasz en de Maremma, fijner gebouwd is dan een Tatra of Pyrenese berghond. Net als bij de Tatra (zie onder) zegt de standaard dat zij uitsluitend wit mogen zijn, maar een geelachtige schijn bij de ooraanzet wordt toegestaan.

In tegenstelling tot zijn Poolse en Hongaarse witte buren, waarbij een iets vlakke rib gevraagd wordt, heeft de Cuvac een brede borst met gewelfde ribben. Hij onderscheidt zich van Kuvasz duidelijk in vacht, maar de stop in het hoofd lijkt weer veel meer op die van de Kuvasz dan die van de Tatrahond.

 

Polski Owcarek Podhalanski (Tatra hond)

De Poolse en Slowaakse witte hebben beide hun wortels in het Tatragebergte. De officiële naam van de Tatrahond, Polski Owcarek Podhalanski, betekent herdershond van Podhale. Podhale is een streek aan de voet van het gebergte. Net als bij de Maremma in Italië is een flink deel van de populatie niet geregistreerd.

Ook hier vonden de boeren, ondanks het feit dat ze trots zijn op hun honden, dat niet nodig. De kynologie had met de registratie al voor de Tweede Wereldoorlog een aanvang gemaakt, maar de oorlogshandelingen zorgden dat al het werk vernietigd werd. Tientallen jaren later pas is men terug opnieuw begonnen.

Zijn maat is geen overtuigend verschil met de zeer verwante Cuvac, maar het aangegeven gewicht is dat wel. De Tatra moet daarom in verschijning een forsere hond zijn dan de Cuvac. Het kan niet anders dan dat de Kuvasz, die aamerkelijk groter mag zijn dan de Tatra, uitgaande van het aangegeven gewicht in de standaard, verfijnder toont dan de Tatra. Als enige ras wordt er naast het wit, geen andere kleur of nuance getolereerd. Allen bij hem de en de Pyrenese berghond wordt een tanggebit toegestaan. Uitsluitend hij moet een duidelijke (geen zware) stop hebben, wat hem in het hoofd onderscheidt. Behalve de grote witte waakhond hebben de Polen een herdertje dat in de dalen in een fikse draf de schapen hoedt: de Polski Owcarek Nizinny.

 

 

De raskenmerken op een rijtje

Cane da pastore Maremmana-Abruzzese

Pyreneese berghond

Kuvasz

Slovenskı Cuvac

Polski Owcarek Podhalanski (Tatra)

MAAT REU / TEEF

65-73 cm

60-68 cm

70-80 cm

65-72 cm

71-75 cm

66-70 cm

62-70 cm

59-65 cm

65-70 cm

60-65 cm

GEWICHT REU / TEEF

35 - 45 kg

30 - 40 kg

+/- 60 kg

+/- 45 kg

40 - 52 kg

30 - 42 kg

niets aangegeven

45 - 55 kg

35 - 45 kg

KLEUR

Wit. Ivoor, licht oranje of licht gele vlekken zijn binnen zekere grenzen acceptabel.

Wit of wit met grijze, licht geel tot oranje vlekken aan het hoofd, de oren en bij de staartaanzet.

Wit. Ivoorkleurig toegestaan.

Uitsluitend wit. Een geelachtige schijn bij de ooraanzet is toegestaan.

Geheel wit. Crèmekleurige nuances zijn ongewenst.

VACHT

Recht. Lichte golf getolereerd. Ondervacht.

Rechte dekvacht van voldoende lengte met ondervacht, lichte golf in de hals.

Grof, hard, kruinen en kammen, vervilten niet toegestaan. Wollige ondervacht. Huid leisteenkleur.

Een dichte ruige pels, zonder franje aan broek en staart. Lengte 5-15 centimeter. Golving. Ondervacht.

Lang, dicht, recht of lichtgolvend, en hard. Veel onderwol. Rijkelijke kraag.

HOOFD

Schedel breed en vlak, lichte stop, snuit iets korter dan de lengte van de schedel. Schaargebit.

Niet te grof, licht gewelfde schedel, verhouding breedte-lengte schedel en lengte voorsnuit ongeveer gelijk. Matige stop. Schaargebit. Tanggebit toegestaan.

Schedel tamelijk lang, slechts licht gewelfd, matige stop. Een korte snuit is fout. Schaargebit.

Lengte snuit bijna gelijk aan die van de schedel. Schedel tamelijk breed. Matige stop. Schaargebit.

Schedel iets gewelfd. Duidelijke stop. Snuitlengte gelijk aan of iets langer dan de schedellengte. Schaargebit. Tanggebit toegestaan.

OREN

Hoog aangezet, klein, driehoekige V-vorm (niet rond). Bij werkhonden is een gecoupeerd oor acceptabel.

Aangezet op ooghoogte.

Hoog aangezet. Middelmatig groot. Stompe V-vorm.

Hoog aangezet. V-vorming en matig rond.

Aangezet op ooghoogte of iets hoger. Driehoekig.

OOGVORM EN -KLEUR

Niet groot, amandelvormig. Okerkleurig tot kastanjebruin.

Vaak klein. Oogopening niet rond. Bruin-donkerbruin.

Scheef. Amandelvormig. Donkerbruin.

Ovaal. Donkerbruin.

Middelgroot. Iets schuin. Donkerbruin.

LICHAAM EN LICHAAMSVERHOUDINGEN

Wat langer dan hoog. Diep lichaam met goed geronde ribben.

Wat langer dan hoog. Licht geronde ribben. Moet elegant zijn.

Iets langer dan hoog. Borst diep, enigszins plat.

Matig vierkant. Brede borst met gewelfde ribben.

Rechthoekig. Teven iets langer dan de reuen. Diepe borst, ribben schuin, maar iets vlak.

STAART

Lang, lager dan de hak reikend. In actie niet hoger dan het verlengde van de ruglijn gedragen.

In rust omlaag hangend met een angel. Wanneer de hond attent is en in gang, het wiel over de rug vormend.

Tot de sprong reikend. Uiteinde iets opgebogen. Geen krul. In opwinding tot de hoogte van de lendenen opgeheven.

Recht, laag aangezet. Tot aan de hiel reikend. In gang en bij opwinding in een boog over de lendenen gedragen.

Niet te hoog aangezet. Onder de ruglijn gedragen. In opwinding daarboven, maar niet gekruld. Pluimvorming.

GANGWERK

Uitgrijpend gangwerk.

Elegant en soepel.

Sierlijke uitgrijpende draf.

Diagonale draf. Vloeiend, elastisch, lichtvoetig.

Niets aangegeven.

KARAKTER

Hoewel trots en niet geneigd tot onderdanig gedrag, kan hij ook een toegewijde band met baas en omgeving tonen.

Zeer sociaal naar mensen en andere dieren, meest kindvriendelijk van de witte rassen. Zeer leergierige goede waakhond, trouw en zelfverzekerd.

Niets aangegeven.

Een geharde, standvastige, leergierige herdershond. Grenzeloos trouw en dapper. Noch nerveus, noch al te veel temperament.

Bedaard, rustig en beheerst. Leergierig en waakzaam.

DUIDELIJK ONDERSCHEIDENDE KENMERKEN

De beerachtige uitstraling door de tamelijk brede schedel en de wat kortere voorsnuit. Opvallend is de oogkleur, die lichter mag zijn dan van alle andere.

Het formaat, de schedelvorm, de lage ooraanzet, de aftekeningen aan het hoofd en de dubbele Hubertusklauwen.

Vorm van het hoofd is wat gestrekter dan dat van de andere. De vacht met zijn typische kruinen.

Zijn gewelfde ribben onderscheiden hem van de andere witte van Centraal-Europa. Het hoofd is zwaarder dan dat van de Kuvasz en het heeft een matige stop in tegenstelling tot de Tatrahond.

Vacht uitsluitend wit. De gewelfde schedel en de duidelijker stop dan de andere maakt het hoofd zeer typisch. Het gewicht t.o.v. het formaat geeft hem meer de uitstraling van een boerenwerkhond.

Vergelijking van de 5 witte rassen